Wat doe je als je kindermishandeling vermoedt?

Je staat er misschien niet zo vaak bij stil dat een kind slachtoffer kan zijn van mishandeling. Toch komt het overal voor; in Nederland zijn naar schatting 50 tot 80 duizend kinderen per jaar slachtoffer van kindermishandeling. Wat moet je doen als je vermoedt dat een kind mishandeld wordt? In Nederland komt er een verplichte meldcode.


Joris is drie. Een klein, mager manneke. Nee, praten doet hij nog nauwelijks. Eigenlijk hoor je hem bijna nooit. Je vergeet haast dat hij er is. Hij zit het liefst in een hoekje, stilletjes alleen met iets te spelen. 'Maar hij is wel alert hoor', zegt zijn leidster, 'hij houdt alles en iedereen in de gaten. Maar hij reageert schrikachtig als je in de buurt komt. Dat is wel vreemd. Eigenlijk maak ik me wel zorgen. Wat kan ik doen?'

Vertrouwen
Iedere week overlijdt er een kind aan de gevolgen van kindermishandeling. Kindermishandeling is een ernstig probleem. Het leven van een mishandeld kind is een dagelijks gevecht om te overleven, het geweld te ontlopen en er het beste van te maken. Die kinderen hebben recht op bescherming en hulp van iedereen die met het kind te maken heeft. Liefst zo vroeg mogelijk. De schade kan dan beperkt blijven.
Leidsters hebben intensief contact met de kinderen in hun groep. Zij zien en spreken ook regelmatig de ouders. Kindercentra zijn daarmee een belangrijke plaats waar gesignaleerd kan worden dat een kind zich niet goed ontwikkelt, of dat ouders ondersteuning nodig hebben bij de opvoeding van hun kind.

Meldcode
Kindercentra hebben een taak in het volgen van de ontwikkeling van een kind. Leidsters hebben een verantwoordelijkheid in het signaleren van problemen in de ontwikkeling en het gedrag van kinderen. Zij hebben ook een verantwoordelijkheid in het doorverwijzen naar de instanties die een rol kunnen hebben in de aanpak van kindermishandeling. Staatssecretaris Ross van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport(VWS) in Nederland wil een meldcode kindermishandeling verplicht gaan stellen voor beroepskrachten die met kinderen werken. Deze meldcode legt vast wat de rol en de verantwoordelijkheden zijn van beroepskrachten wanneer er een vermoeden van kindermishandeling is. Hoe ziet zo'n meldcode er in de praktijk van het kindercentrum uit? We bespreken het geval van Joris.

Fase 1: De leidster heeft een vermoeden
De leidster observeert Joris en vraagt ook aan haar collega's Joris goed te observeren. Ze legt haar observaties vast in een observatieschema. Ze schenkt in de gebruikelijke haal- en brengcontacten extra aandacht aan de ouders van Joris door bijvoorbeeld eens te vragen of Joris thuis wel wat praat. Naar aanleiding van de informatie besluit de leidster er met haar leidinggevende over te praten.

Fase 2: De leidster bespreekt het onderbouwde vermoeden in een overleggroep
De hoofdleidster stelt een overleggroep samen met onder andere de leidsters van de groep van Joris, collega's die een broertje of zusje van Joris in de groep hebben. In de overleggroep worden de zorgen over Joris besproken. Voor de onderbouwing van het vermoeden wordt er een plan van aanpak gemaakt om nog extra informatie te krijgen over Joris en zijn thuissituatie.

Fase 3: Het uitvoeren van een plan van aanpak>BR> De (hoofd)leidster neemt contact op met het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) voor advies: zijn de signalen die we hebben reden om aan kindermishandeling te denken; waar kunnen we nog meer op letten; hoe kunnen we nu het beste met Joris en zijn ouders omgaan; hoe kunnen we onze zorgen het beste met de ouders bespreken? De leidster gaat - in samenspraak met de hoofdleidster - een gesprek aan met de ouders van Joris over de zorgen die er zijn. Ze bespreekt concreet wat ze ziet aan Joris en vraagt of de ouders het herkennen. Ze noemt daarbij het woord kindermishandeling niet. Na maximaal een maand worden alle gegevens over Joris uit de observaties, de gesprekken met de ouders, de informatie van het AMK etcetera besproken in de overleggroep.

Fase 4: Beslissing
Wanneer het plan van aanpak is uitgevoerd komt de overleggroep bijeen om te komen tot een beslissing. Er zijn drie mogelijke beslissingen: 1. Het vermoeden van kindermishandeling kan niet onderbouwd worden; 2. Op basis van de gegevens blijft er ernstige twijfel bestaan of er sprake is van kindermishandeling; 3. Op basis van de gegevens blijft het vermoeden van kindermishandeling bestaan.

In de overleggroep over Joris komen de volgende zaken aan de orde. De gegevens van de verschillende observaties van Joris over zijn ontwikkeling, zijn gedrag, het contact met groepsgenootjes, contact met de leidsters en ouders, baren de leidsters zorgen. Ze hebben de signalenlijst over kindermishandeling voor kinderen van 0 - 4 jaar er op na geslagen en herkennen veel signalen die kunnen wijzen op kindermishandeling. Na een eerste kort gesprekje met de ouders, ontlopen de ouders van Joris de leidsters. Ze zijn niet gekomen op de gesprekken die het kindercentrum met ze heeft afgesproken. Ook houden ze Joris steeds meer thuis. De vermoedens van kindermishandeling blijven bestaan.

Fase 5: Handelen
Als de vermoedens niet onderbouwd kunnen worden, worden de persoonlijke aantekeningen vernietigd en wordt de zaak afgesloten. Als na gesprek(ken) met de ouders duidelijk is dat zij ook bezorgd zijn, worden zij doorverwezen naar een instantie die hen verder kan helpen. Als er ernstige twijfel blijft bestaan of er daadwerkelijk sprake is van kindermishandeling, wordt er een extra observatieperiode afgesproken. Wanneer het vermoeden van kindermishandeling blijft bestaan, wordt er door de (hoofd)leidster een melding bij het AMK gedaan.

De hoofdleidster van Joris neemt opnieuw contact op met het AMK voor overleg over het doen van een melding. Het AMK neemt de melding aan en gaat onderzoek doen naar de vermoedens van kindermishandeling.

Fase 6: Evaluatie
De overleggroep evalueert de gang van zaken. Aan de orde komen: hebben we nog iets over het hoofd gezien, hebben we de juiste mensen erbij betrokken, hebben we voldoende tijd uitgetrokken voor de gesprekken met de ouders, hebben we op tijd het AMK erbij betrokken. Zo nodig worden er verbeteringen in de procedure afgesproken.

Fase 7: Nazorg
De leidsters blijven alert op het welzijn van het kind. Er wordt opnieuw contact opgenomen met het AMK als er extra signalen en zorgen zijn.

En hoe ging het verder met Joris?
Het AMK heeft informatie opgevraagd bij de huisarts van Joris en het consultatiebureau. Daaruit blijkt dat ook zij zich zorgen maken over de situatie van Joris. Het AMK besluit op huisbezoek te gaan. In het huisbezoek van de maatschappijwerkers van het AMK bespreken zij de zorgen die er zijn over Joris. Eerst zijn de ouders erg boos dat er over hen gepraat is, maar uiteindelijk durven ze te zeggen dat ze ook wel zien dat het niet goed gaat met Joris. Dat ze het graag anders zouden willen doen, maar dat ze niet goed weten hoe. Ze willen er graag hulp bij. Met het AMK wordt afgesproken dat ze zich aanmelden bij bureau Jeugdzorg. Het AMK controleert na een tijdje of de ouders ook daadwerkelijk meewerken aan de geboden hulp. Mocht dat niet zo zijn dan schakelt het AMK alsnog de Raad voor de kinderbescherming in. Het AMK belt het kindercentrum terug om te laten weten dat de ouders in de hulpverlening zijn gegaan.


Het hele proces rondom Joris heeft veel van de leidsters en hoofdleidster gevergd: het raakt iedereen als steeds duidelijker wordt dat een kind in de knel zit. De leidsters en hoofdleidsters vonden het prettig dat er een protocol was. Zo wisten ze welke stappen er genomen moesten worden, wie er bij betrokken kon worden, en wie waar verantwoordelijk voor is.

Scholing
Een kindercentrum kan alleen voldoen aan zijn signalerende taak als medewerkers geschoold zijn in het signaleren van kindermishandeling en als ze weten wat het protocol 'Vermoeden kindermishandeling, en wat dan' inhoudt. In een scholing wordt onder andere aandacht besteed aan wat kindermishandeling inhoudt, waarom het in sommige gezinnen gebeurt, wat de gevolgen zijn voor kinderen en op welke manier er in gesprek kan worden gegaan met ouders over zorgen die er zijn. Uit evaluaties blijkt vaak dat leidsters zich na een scholing sterker voelen in hun signalerende taak en beter weten hoe ze een gesprek met ouders aan kunnen gaan.

Het kindercentrum waar Joris op zit, besloot tot het volgen van een opfristraining Kindermishandeling. Met Joris gaat het na een tijd beter: hij gaat contacten aan met andere kinderen, begint te praten en ook het contact van de leidsters met de ouders verloopt beter. De ouders vertellen dat het thuis ook beter gaat met Joris en dat hij zelfs ondeugend begint te worden.

Vlaanderen
Ook in Vlaanderen vervullen medewerkers in de kinderopvang een belangrijke signaalfunctie. Wanneer je als medewerker in de kinderopvang mishandeling van een kind in de thuissituatie vermoedt, dien je de nodige stappen te nemen om het kind te helpen. In Vlaanderen kun je een vermoeden van mishandeling melden aan een vertrouwenscentrum kindermishandeling. Deze centra kunnen tevens advies verschaffen als je dat wenst. Wanneer je als medewerker in de kinderopvang mishandeling van een kind in de opvang vermoedt, geldt zowel voor de erkende als de zelfstandige sector dat je elke gevaarsituatie meldt aan Kind en Gezin. Het gaat om elk feit dat de fysieke en/of psychische integriteit van een opgevangen kind ernstig geschonden heeft. Wanneer je mishandeling van een kind in de opvang vermoedt, geldt zowel voor de erkende als de zelfstandige sector dat je elke gevaarsituatie meldt aan Kind en Gezin. Het gaat om elk feit dat de fysieke en/of psychische integriteit van een opgevangen kind ernstig geschonden heeft. Iedereen heeft de plicht om kinderen in nood te helpen. Bovendien is het de expliciete taak van de opvang om de veiligheid en integriteit van kinderen te waarborgen. Bij elke melding start Kind en Gezin de gevarenprocedure op. Doel van deze procedure is nagaan of de opvangvoorziening , in geval van (vermoeden van) mishandeling, zijn verantwoordelijkheid neemt in functie van de veiligheid van de opgevangen kinderen. Dit betekent onder meer dat wordt nagegaan of de voorziening alle maatregelen treft om de veiligheid van de kinderen te garanderen.

Dialoog met de ouders
Heel belangrijk is dat je, wanneer je contact hebt gehad met professionele hulpverlening, je ook met de ouders praat. Eventueel samen met je leidinggevende. Benader hen voorzichtig en positief. Geef zoveel mogelijk feitelijke informatie en spreek niet over 'mishandeling'. Bespreek je zorg, en deel die met hen. Vraag ze hoe het thuis gaat, en of er misschien bijzondere omstandigheden zijn, zoals de geboorte van een broertje of zusje. Doel van het gesprek is dat je de ouders betrekt in jouw zorg om het kind, en meer informatie verkrijgt over de thuissituatie. Besef dat het heel goed kan zijn, dat de ouders ook van niets weten, bijvoorbeeld wanneer het de oppas betreft.

Meer informatie Nederland: www.kindermishandeling.info. Hier kun je voorbeeldprotocollen en adressen voor aanvragen voor scholing vinden.

Vlaanderen: www.kindengezin.be/professionals/adressen/kindermishandling/vertrouwenscentrakindermishandeling, meer info via ouders/onderwerpen/specifieke onderwerpen/ kindermishandeling. Hier kun je ook de brochure Kindermishandeling gratis aanvragen.

Anne Wöstmann is regiocoördinator preventie kindermishandeling Zuid-Holland zuid bij JSO, expertisecentrum Jeugd, Samenleving en Opvoeding




Menu

Nieuwsbrief

Blijf op de hoogte van de ontwikkelingen!



[ ADVERTENTIE ]