Conflicten tussen kinderen: botsen en verzoenen

Conflicten horen bij het leven, ook bij dat van kinderen. Het is belangrijk dat ze ermee leren omgaan. Maar hoe doen ze dat? Hoe lossen kinderen conflicten op? En hoe kun je daar als begeleid(st)er bij helpen? Op die vragen proberen Dorian de Haan en Elly Singer van de vakgroep Ontwikkelingspsychologie van de Universiteit van Utrecht een antwoord te geven. Ze baseren zich daarvoor op jarenlang wetenschappelijk onderzoek naar het sociale leven van jonge kinderen in de opvang. Derde in een reeks artikelen.
Keenan (2) speelt aan een tafel met boerderijdieren. Bart (3,5) zwerft rond, komt naast Keenan staan en kijkt naar de dieren waarmee Keenan speelt. Bart reikt met zijn hand naar een van de dieren op de tafel. Keenan kijkt Bart aan, roept ' Nee!' en duwt zijn arm weg. Bart loopt weg van de tafel en gaat ergens anders spelen.
Bart lost het conflict op door op te geven. Jonge kinderen doen dat vaak. Wij noemen dat 'pechjes', omdat we aannemen dat de kinderen denken “pech gehad” en het daarbij laten. Als ze het conflict wél aangaan, gebruiken ze verschillende strategieën.
Sylvano (3,5) staat op een speelhuisje te springen en zingt een liedje. Rafik (3,5) begint te schreeuwen dat Sylvano moet stoppen. Hij probeert Sylvano stil te krijgen, maar wil ook zijn vriend zijn: 'Ik ben toch je vriend?' zegt hij. 'Ja maar dan moet je wel een liedje aanzetten', vindt Sylvano, en hij begint weer het liedje te zingen en op en neer te springen. Rafik kijkt Sylvano nog even bedenkelijk aan maar gaat uiteindelijk meezingen en springen in het huisje.
Schreeuwen helpt niet: Sylvano gaat gewoon door. Rafik wil graag met hem spelen, dus er zit niets anders op dan het over een andere boeg te gooien. Zijn strategie is nu: Sylvano laten weten dat vrienden naar elkaar luisteren. Maar Sylvano vindt dat Rafik dan maar moet meedoen en Rafik geeft toe. Jonge kinderen zijn al in staat tot 'relatiewerk' als ze samen willen spelen. Ze bieden soms een speeltje aan, lachen, trekken gekke gezichten, geven toe, doen een voorstel om verder te spelen. Uit ons onderzoek blijkt dat jonge kinderen de meeste botsingen oplossen zonder leidster. In 79 procent van de botsingen in ons onderzoek was er geen leidster bij betrokken. Maar wordt een conflict een echte ruzie, met heel boos worden, huilen, soms elkaar pijn doen, dan hebben de kinderen de hulp van de leidster nodig.

Ingrijpen
Leidsters hebben een grote invloed. Zowel indirect, door positieve relaties tussen de kinderen onderling te ondersteunen (zie ook Kiddo 8, 2005), als direct, door in te grijpen bij botsingen tussen kinderen. Ze heeft verschillende rollen om kinderen te helpen bij conflicthantering. Zo is zij de beschermster die ervoor zorgt dat alle kinderen zich veilig voelen en positieve onderlinge relaties hebben. Zij is de baas die waakt over waarden en normen, met de kinderen regels en afspraken maakt en, als dat nodig is, ingrijpt om ze daaraan te herinneren. Zij is de bemiddelaar die kinderen helpt om samen oplossingen te vinden, ze verbindt en ze verzoent.
Als de leidster als 'baas' ingrijpt, kan ze dat op verschillende manieren doen. Ze kan dat doen door een boze of een vriendelijke baas te zijn. Die verschillende manieren kunnen een heel andere uitwerking op jonge kinderen hebben. Leidsters kunnen op een vriendelijke manier sturend zijn en leiding geven. Sturen kan op een rustige manier, zonder veel omhaal van woorden: 'Coos…'; ' Paul, dat wil ik niet zien hè?';' Kom jij even van de stoel af?'
Verbindend sturen
Ingrijpen zonder omhaal van woorden werkt goed als een kind onmiddellijk snapt, en dus ook al weet, dat zijn gedrag niet in orde is. Dan kan zelfs een waarschuwende blik al voldoende zijn. Soms werkt zo'n blik of één enkele opmerking goed als signaal dat het kind het negatieve gedrag moet stoppen. Het werkt goed als het kind weet dat de leidster vertrouwen in hem of haar heeft. Maar vaak ook kleedt ze haar sturende woorden aan. Ze geeft uitleg of herinnert het kind aan de regel: 'Niet doen mannetje. Dat doet pijn.'; 'Je kunt het niet zomaar afpakken hè?'; ' Kijk, hij zat er eerder op.' Met iets meer woorden kan de leidster op een meer verbindende manier sturen. De inhoud van wat ze zegt krijgt niet alleen een positieve betekenis door de toon waarop ze het zegt (vriendelijk/vragend), het volume van haar stem (rustig), haar houding en gezichtsuitdrukking, maar ze gebruikt ook allerlei kleine woordjes die haar sturende zinnen verzachten (hè, hoor, eventjes, maar) of woordjes die aangeven dat ze de kinderen aardig vindt (niet doen mannetje, wat heb je gedaan schat, kom maar liefie), en uiteraard non-verbale handelingen zoals een arm om een kind slaan of het op schoot nemen. Sturen met woorden in een aardig jasje maakt kinderen ontvankelijker voor wat de leidster wil met het effect dat ze bereid zijn de leidster te volgen.
Boosheid werkt niet
Natuurlijk kunnen jonge kinderen de leidsters wel eens boos maken. Kinderen die maar niet willen luisteren, vaak huilen, schreeuwen, schoppen of bijten, kunnen de leidsters zelfs heel geïrriteerd en bijna wanhopig maken. Maar moet je dat een jong kind openlijk laten merken? Ingrijpen op afwijzende, negatieve toon en met een boos gezicht blijkt niet zo goed te werken bij jonge kinderen. Ze luisteren niet en gaan door. Soms wordt het conflict dan een echte ruzie. Als de leidster dan alleen zegt wat niet mag, wat moet zo'n kind dan met alle emotie-energie waarvan het bijna ploft? Bovendien kan een boze leidster een kind niet helpen om zijn gevoelens te leren kennen en naar andere manieren te zoeken. Als de leidster haar boosheid wil laten merken, dan kan ze beter 'ernstig' kijken. Het kind ziet dan dat het iets ergs gedaan heeft. Dat is veel minder angstaanjagend. Als je als leidster toch je boosheid openlijk hebt geuit, wat natuurlijk wel eens zal gebeuren, is het belangrijk dat je je na korte tijd met het kind verzoent. Geef het een knuffel of een aai en zeg dat jullie weer vrienden zijn. Als de leidster het kind helpt om de hevige emoties af te bouwen en de energie op iets anders te richten, is de kans op herhaling van het foute gedrag veel kleiner.

Bemiddelaar
Een andere rol van de leidster is die van bemiddelaar. Leidsters kunnen kinderen ook sturen door te bemiddelen, en ze zo gereedschap geven om met hun conflicten om te gaan en zich te verzoenen. Hoe doen ze dat? Hoe werkt het? In ons onderzoek hebben wij ontdekt dat leidsters daartoe soms drie stappen zetten, die we aanduiden als 'de strategie van de drie O's':
1. De O van Oog hebben voor elkaar: dat is de 'inzicht-stap', de eerste stap om te achterhalen waar het conflict over gaat. 'Wat is er aan de hand?'; ' Moet jij zo huilen lieverd?'; ' Wat deed hij?'; ' Wat wilde jij?', en aan het andere kind: 'Zat jij eerst op de stoel?'; ' Wilde jij daar spelen?' De leidster zorgt ervoor dat ze kan aansluiten bij de logica van de kinderen.
2. De O van Oplossingen bedenken: dat is de 'goed-idee-stap', de stap waarin de leidster kinderen middelen aanreikt om het conflict op te lossen en om hun gedrag en emoties te reguleren. Megan (3) zit aan een tafeltje te schrijven met een stift op een papier. Sutnison (2) komt eraan en tikt op haar papier om iets aan te wijzen. Megan protesteert en duwt Sutnisons hand weg. De leidster ziet het en zegt tegen Megan: 'Hij wijst alleen.' Dan vraagt ze Sutnison: 'Wat is dit?' Dan weer tegen Megan: 'Hij wil je aanwijzen wat hij thuis heeft.' Voor Sutnison heeft ze het advies: 'Zeg het dan. Moet je vragen hè, Sutnison?' Goede ideeën zijn er in alle soorten en maten. De leidster in het voorbeeld beschrijft wat Sutnison feitelijk doet (Hij wijst alleen. Hij wil je aanwijzen wat hij thuis heeft) en geeft Megan daarmee de inhoudelijke boodschap dat hij niets kwaads in de zin heeft en dat ze hem dus best zijn gang kan laten gaan. Tegelijk suggereert ze dat hij contact zoekt. Sutnison geeft ze twee adviezen die gericht zijn op een betere manier van contact maken met Megan (zeg het dan, moet je vragen, hè?).
3. De O van Opnieuw vrienden maken: dat is de 'verzoen-stap', de stap waarmee de leidster zich richt op het weer samen verder spelen. Ook daarvoor zijn verschillende manieren. Ze kan de kinderen vragen om weer vrienden te worden: 'Hoe kunnen we Rodni weer blij maken?'; ' Weten jullie een plan?' Ze kan ook advies geven om het weer goed te maken: 'Geef het maar aan Rodni, die gaat het aan Oussama geven', of om iets samen te doen: 'Maar kijk, Achmed past ook wel hier.' Ook kan ze complimentjes geven als kinderen het weer goed maken en verwoorden wat kinderen doen als ze de relatie herstellen: 'Dat is lief. Zeg maar dank je wel', als Branco zijn duplo afstaat.

Deze drie rollen van de leidster - beschermster, baas, bemiddelaar - hebben samen als doel het realiseren van de pedagogische opdracht van de kinderopvang: 'democratie voor peuters'.




Menu

Nieuwsbrief

Blijf op de hoogte van de ontwikkelingen!



[ ADVERTENTIE ]