KIDDO 25 JAAR!

Een label helpt een kind niet vooruit


Autisme, ADHD, depressie... Het wordt in de kinderopvang en op school bijna zoeken naar een ‘normaal’ kind, dat geen psychiatrisch label opgeplakt heeft gekregen. Een gevaarlijke evolutie, vindt Stijn Vanheule, professor psychoanalyse en klinische psychodiagnostiek aan de Universiteit Gent. ‘Die labels zijn misschien een geruststelling voor ouders en professionals, maar voor het kind zelf dreigen ze meer kwaad dan goed te doen.’

Door Karin Eeckhout
 
Depressie, angsten, autisme, ADHD, schizofrenie, gedragsstoornissen... Het lijkt wel of ieder kind tegenwoordig íets heeft. Of zien we te snel problemen? Stijn Vanheule, professor psychoanalyse en klinische psychodiagnostiek aan de Universiteit Gent, vindt het een goede zaak dat problemen sneller gedetecteerd worden dan vroeger. ‘Maar de medaille heeft ook een keerzijde: het gedrag van kinderen wordt nu té snel geproblematiseerd en gemedicaliseerd. We plakken te snel labels op kinderen, ook in gevallen waar dat helemaal niet nodig is. Die labels zijn eigenlijk bedoeld om extreme gevallen te benoemen. Dan hebben we het over 5% van de kinderen, terwijl nu zo’n 20 à 30% van de kinderen een label draagt. Als je weet dat in België in zes jaar tijd het aantal kinderen met ADHD is verviervoudigd, dan klopt er iets niet met de manier waarop we dat etiket plakken.’
 
Waarom labels het leven makkelijker maken
Steeds vaker zijn ouders zelf vragende partij om hun kind te laten labellen. Daar zijn verschillende redenen voor. Om te beginnen kan een label opluchtend werken voor ouders. Omdat ze dan eindelijk weten waaróm hun kind bepaalde prestatienormen niet haalt of bepaalde gedragsproblemen vertoont. ‘Maar zo’n label helpt het kind niet altijd vooruit,’ stelt Stijn Vanheule. ‘Het is ook niet zo dat ineens duidelijk wordt wat er precies moet gebeuren, als er een label is toegekend. Over het wetenschappelijk statuut van al die diagnoses bestaat veel discussie, en een consensus over de behandeling is er al helemaal niet.’
 
Een andere reden waarom ouders vragen naar labels, ligt bij het systeem. ‘Je krijgt als ouder pas hulp of begeleiding als je kind een etiket heeft. Als je kind bijvoorbeeld slecht praat, en je wil gratis logopedie op school, dan heb je een label nodig. Dat is een groot probleem.’
 
In zekere zin maken etiketten het leven van ouders en begeleiders op korte termijn ook makkelijker. ‘Door een kind een bepaald label te geven, schrijven we het probleem echter te eenzijdig toe aan het kind. Een kind dat veel huilt in de crèche, is dan gewoon een huilbaby. Een kind dat zich niet perfect voegt naar de bevelen van de leerkracht, heeft ADHD. Terwijl die leerkracht misschien ook eens moet nadenken over zijn didactische stijl of over de sfeer in de klas. Door kinderen te labelen onderbenutten we onze mogelijkheden om als ouder en begeleider het eigene van een kind of een probleemsituatie goed te zien.’
 
Labels en het eerste liefje
Strikt genomen zijn dergelijke labels medische diagnoses, die enkel door een psychiater mogen worden gesteld. Maar Vanheule merkt dat ook heel wat ouders, opvoeders en leerkrachten vlotjes labels plakken. Voor het kind zelf is zo’n labeling door de omgeving, hoe goedbedoeld ook, allesbehalve een zegen, waarschuwt Vanheule. ‘Wanneer de omgeving psychiatrische labels geeft aan een kind werkt dat stigmatiserend. Je benoemt het kind als “speciaal” en “afwijkend” en gaat dat kind vanaf dan ook speciaal behandelen. Het label wordt een stuk van de identiteit van dat kind, dat al van jongsaf wordt bestempeld als een “speciaal” mens, als “niet normaal”. Als je vanaf je eerste levensjaren een label opgeplakt krijgt, dan heeft dat onvermijdelijk een invloed op de manier waarop je opgroeit, op je latere identiteit. Hoe gaat dat bijvoorbeeld wanneer je je eerste liefje krijgt, of wanneer je gaat solliciteren? Daar wordt veel te weinig over nagedacht.’
 
Anderen zullen zeggen: hoe sneller een probleem wordt benoemd, hoe sneller je er op de juiste manier mee om kunt gaan? Vanheule: ‘Het lijkt simpel: geef mensen een label, dan zijn ze te begrijpen en voorspelbaar. Maar dat is niet zo. Geen enkel label kan een bepaald probleem adequaat vatten. Tussen de mensen die eenzelfde label hebben, zijn er immers onderling vele verschillen. Wat zo’n label wél bewerkstelligt in sociale interacties, is dat we stereotiep gaan denken over wie het label draagt. We zijn geneigd die persoon te reduceren tot iemand die tot een bepaalde categorie behoort. Dit wil niet zeggen dat psychiatrische diagnosen als ADHD of autisme nooit mogen gegeven worden. Soms zijn ze wel degelijk nuttig, maar enkel indien ze werkinstrumenten blijven waarmee een psychiatrische tussenkomst wordt aangestuurd en wanneer ze leiden tot een globale aanpak van het probleem.’
 
Lees verder in KIDDO 6 2010 vanaf pagina 34.
 
Neem een abonnement.




Menu

Nieuwsbrief

Blijf op de hoogte van de ontwikkelingen!



[ ADVERTENTIE ]