Je hoort het vandaag de dag opvallend vaak: kinderen die genoeg buiten spelen, leren veel van de natuur en krijgen meer ontwikkelingsmogelijkheden. Dat roept bij pedagogisch medewerkers veel vragen op. Hoe kun je daar, ook in de opvang, aan bijdragen? Of: hoe komt het dat het er vroeger anders aan toe ging?
Band met de natuur
Zo’n twintig, dertig jaar geleden hadden kinderen meer ruimte en tijd om buiten te spelen. Opgroeien in de jaren vijftig, zestig en zeventig betekende meestal buiten opgroeien. Na school richting grasveldje en vóór het eten of het donker thuis zijn: dat was de afspraak. Kinderen mochten door de bossen dwalen, kippen voeren, kikkervisjes vangen of bootje varen.
Door dit soort ervaringen, als kind opgedaan, ontwikkel je een band met de natuur. Zo’n band zorgt voor inspiratie en verrijking. In de natuur beweeg je meer, kun je je energie kwijt, leer je de wereld te ontdekken en risico’s te nemen. Daardoor leer je probleemoplossend en logisch te denken, wat weer goed is voor je schoolprestaties. Naast dat alles is buiten spelen ook nog goed voor je sociale ontwikkeling en voor de ontwikkeling van je persoonlijkheid.
Natuurervaringen
Richard Louv, een moderne Amerikaanse wetenschapper, beschrijft wat natuur betekent voor kinderen: ‘Voor kinderen is de natuur van alles. Een pasgeboren kalfje, een huisdier dat leeft en sterft, een uitgesleten bospad, een hut tussen prikkende brandnetels of een vochtig, verborgen plekje op een braakliggend stukje grond. Kinderen vinden daar een eigen wereld, eentje die groter is dan de wereld die ze met hun ouders delen.’
Ook in Nederland en Vlaanderen zijn er steeds meer uitgesproken voorstanders van de kind-natuur-relatie. Bijvoorbeeld de pedagoog Kees Both. ‘Kinderen worden geboren met een nieuwsgierigheid naar levende en niet-levende dingen’, schrijft hij in een hoofdstuk over natuur in het inmiddels bekende boek Pedagogisch kader kindercentra 0-4 jaar. ‘Baby’s hebben plezier in zintuiglijke ervaringen. Het gaat om het voelen van de wind langs hun gezicht; van stukjes schors, bladeren, steen of gras; van een kriebelend lieveheersbeestje in de hand... Het gaat om het ruiken van bloemen en kruiden en om het luisteren naar de vogels, de wind en de ruisende bomen. En om het ervaren van ruimte. Peuters ervaren het verschil tussen een grote en een nauwe ruimte om doorheen te kruipen, tussen onder en boven, open en dicht. In de buitenschoolse opvang gaan kinderen vergelijken en ordenen. Ze stellen eigenschappen vast als hard-zacht, glad-ruw en rond-hoekig.’