KIDDO 25 JAAR!

De pedagogische omslag van dertig jaar buitenschoolse opvang


Dit artikel is een bewerking van een hoofdstuk uit het nieuwe boek van Liesbeth Schreuder. Het boek heet Volwassen geworden! Terugblik op 30 jaar kinderopvang. De sector is in die periode in Nederland ingrijpend veranderd. Dat geldt ook voor de buitenschoolse opvang. Die ontwikkelingen hebben als resultaat dat kinderen de buitenschoolse opvang nu een stuk leuker vinden dan vroeger. En dat is een mooi compliment voor de sector!

 
Tegenwoordig weet elke ouder wat buitenschoolse opvang is. Dat maakt het onvoorstelbaar dat de buitenschoolse opvang niet zo lang geleden een totaal onbekende voorziening was. In 1992 ging slechts 1% van de schoolkinderen in Nederland naar de buitenschoolse opvang. Vanaf die tijd groeit de buitenschoolse opvang ieder jaar een beetje, maar niet zo snel als de kinderdagverblijven. Pas in 1997 komt er een groeispurt. En nu zijn er evenveel plekken in de buitenschoolse opvang als in de kinderdagverblijven. 17% van de schoolkinderen gaat er twee of drie dagen heen. En ook in pedagogisch opzicht is er veel veranderd, vergeleken met dertig jaar geleden.
 
Hoe was het vroeger?
In de periode 1975 tot 1995 zag de buitenschoolse opvang zichzelf als een ‘tweede thuis’ voor de kinderen in de tijd dat ouders er niet waren om voor hun kinderen te zorgen. De buitenschoolse opvang was met één of twee groepen in een kinderdagverblijf gevestigd en had vaste groepen, eigen groepsruimtes en twee vaste leidsters per groep. De pedagogisch medewerkers zagen het als hun belangrijkste taak om voor de veiligheid van de kinderen te waken. Verder wilden ze hen een gezellig ‘tweede thuis’ bieden met de nadruk op ontspanning na de drukke schooldag.
 
Rond 1995 werd ingezien dat kinderen de buitenschoolse opvang zo niet leuk vonden. Kinderen voelden zich een uitzondering als ze naar de buitenschoolse opvang ‘moesten’. Ze voelden zich geïsoleerd van vriendjes die gewoon naar huis gingen. Er was ook geen naam beschikbaar waarmee het kind in de klas kon aanduiden waar hij naar toe ging. Op school had men het over ‘de crèche’ en dat is natuurlijk het tegendeel van stoer. In 1994 zei de achtjarige Cynthia: ‘Op school zeggen ze dat er iets met mij is omdat ik niet naar huis ga als het afgelopen is, maar mijn moeder wou gewoon geen vreemde mensen meer in huis. Ik zou wel willen dat iemand van hier dan eens aan mijn klas uitlegt wat het is.’ En Claudia (9 jaar) zei het zo: ‘Het allervervelendste vind ik dat ik niet alles kan doen wat ik thuis doe en dat ik niet kan spelen met de vriendinnetjes uit mijn straat.
 
Ria Meijvogel, Betty Vervoort en ik, auteurs van het boek <Thuis in de buurt 1994>, concludeerden: ‘Wij zijn ervan overtuigd dat kinderen heel anders over de buitenschoolse opvang zouden gaan denken als zij daar net zo met hun vrije tijd zouden kunnen omgaan als vanuit hun ouderlijk huis. De buitenschoolse opvang staat voor een belangrijke pedagogische opgave: een werkwijze vinden die enerzijds de kinderen de mogelijkheid geeft om zelfstandig hun vrije tijd in te vullen en die anderzijds de bescherming en veiligheid biedt die kinderen nodig hebben en hun ouders wensen.’
 
Lees verder in KIDDO 3 2013, vanaf pagina 10.
 
Neem een abonnement.




Menu

Nieuwsbrief

Blijf op de hoogte van de ontwikkelingen!



[ ADVERTENTIE ]