Onlangs verscheen bij uitgeverij SWP het boek Kinderkoppie – Hoe een rijke leeromgeving bijdraagt aan de ontwikkeling van het kinderbrein. In dit boek geeft de auteur, Betsy van de Grift, een kijkje in hedendaagse wetenschappelijke kennis over de ontwikkeling van het kinderbrein. Betsy hoopt dat het lezen van haar boek leidt tot gevoelens van verwondering en verantwoordelijkheid over de ontwikkeling van het kinderbrein.
Betsy: ‘Voor veel ouders en zeker voor professionele opvoeders, zoals de pegagogisch medewerkers in de kinderopvang, is het plezierig om de nieuwe inzichten op een toegankelijke manier aangeboden te krijgen. Ze kunnen die inzichten dan op hun merites beoordelen en desgewenst integreren in de opvoeding. Kinderkoppie probeert daaraan een bijdrage te leveren.’
Kijk voor meer info op: www.kinderkoppie.com of op www.swpbook.com/1329.

In toenemende mate wordt er in onderzoek gepleit om in de leeromgeving rekening te houden met aanleg- en leerstijlverschillen tussen jongens en meisjes (Jolles, 2007, Peeters, 2007; Tavecchio, 2008; Woltring, 2009). Sommige onderzoekers wijzen erop dat jongens moeite kunnen hebben met bijvoorbeeld het afremmen van de bewegingsdrang. Of dat jongens in een omgeving moeten leren die voor hen veel te talig is.
Om meer rekening te kunnen houden met de verschillen tussen (de breinontwikkeling van) jongens en meisjes, beschrijft Kinderkoppie vijf elementen die ook heel toepasbaar zijn in de leeromgeving van de crèche, de peuterspeelzaal of de voorschool.
1 Jongens bewegen meer dan meisjes
Jongens kunnen zichzelf eigenlijk amper niet laten bewegen. Ze krijgen dan ook veel vaker dan meisjes aanwijzingen (‘Blijf eens even rustig zitten’). Meisjes zijn rustiger en opvoeders waarderen en belonen dat. Meisjes worden vaak ‘liever’ gevonden, terwijl jongens vaker worden ‘geproblematiseerd’ (Peeters,VBJK, 2004). De bewegingsonrust van jongens wordt vaak geassocieerd met probleemgedrag. Hun impuls om te bewegen, die voor een belangrijk deel in de hersenen verschilt met die van meisjes, kunnen ze moeilijk controleren. Misschien nog wel meer dan meisjes hebben ze die beweging ook nodig om überhaupt te kunnen leren. Beweging levert hersenactiviteit op en bevordert de aanmaak van neurotransmitters.
2 Meer dan meisjes leren jongens vanuit een ruimtelijke en visuele oriëntatie
Jongens profiteren ervan als ze dingen voor zich kunnen zien. Ze kunnen uitstekend leren binnen een ruimtelijke oriëntatie, meer dan meisjes die ruimtelijke oriëntatie later en minder goed verwerven. Jongens kun je helpen met grote pictogrammen aan de wand die bijvoorbeeld taken of tijdstippen aangeven (Gurian, 2008).
3 Meer dan meisjes zijn jongens gefocust op voorwerpen
Al heel jong kunnen jongens geboeid zijn door het ontwerp: Kan dit uit elkaar? Hoe beweegt het? Kunnen we het stapelen? Meisjes daarentegen gebruiken objecten graag in hun spel en geven het een functie. Opvoeders neigen ernaar om met die (meisjes)interpretatie van speelgoed mee te gaan (Gurian, 2008). Speelgoed wordt immers aangeschaft om te spelen en niet om ‘kapot’ te maken. Juist in de professionele leeromgeving (de crèche of peuterspeelzaal) zijn de meeste objecten met een leer- of speeldoel aangeschaft.
4 Een impuls tot vechten of vluchten, als reactie op een dreiging, voelen meisjes veel minder snel en veel minder heftig
Jongens reageren eerder neurologisch primair: rennen of erop slaan. Ze hebben nog vele jaren ervaring en hulp nodig voor het uitstellen van deze primaire reactie en om andere manieren van reageren daarvoor in de plaats te stellen. Meisjes voelen zich daardoor veel gemakkelijker bij ‘vreedzame’ oplossingen en ze begrijpen ze ook beter. ‘Uitpraten’ en ‘onderhandelen’ zijn eerder en beter aan meisjes besteed. Jongens die gestraft worden om hun primaire reacties, begrijpen dat wellicht niet goed en kunnen niet aan de wens van de opvoeder voldoen. Ze voelen zich daardoor wellicht minder gekend en gewaardeerd. Ook hier toont onderzoek aan dat jongens veel vaker dan meisjes ‘agressief’ gevonden worden (Peeters, VBJK, 2004).
5 Jongens leren later woorden, spreken later lange zinnen en lezen, hun leven lang, minder boeken
Meisjes hebben gewoon meer met taal en zijn er beter in. Maar ook jongens worden talig aangesproken, krijgen talig materiaal en talige complimenten en versterkers. Terwijl ze eigenlijk sneller leren door zelf te experimenteren. Meisjes houden van verhalen en van details. Dat laten ze ook zien als ze een verhaal natekenen. Jongens beleven verhalen meer vanuit spanning en gevaar (Gurian, 2008).