KIDDO 25 JAAR!

Er was eens… een ander sprookje

Over twijfelende tovenaars en reuzen in de ruimte
Sprookjes zijn van alle tijden. Ze worden van generatie op generatie overgeleverd. Wie kent ze niet: die heerlijke momenten waarbij iemand met het grote sprookjesboek op schoot zit te vertellen? Je oren worden roodgloeiend van de kachel en van al die verhalen uit een wereld-hier-ver-vandaan, waarin alles kan en alles mag. Toch kun je sprookjes ook een heel andere wending geven.

Een stukje geschiedenis
 
Waar en wanneer sprookjes ooit ontstaan zijn, is moeilijk te achterhalen. We weten wel dat de westerse verhalen ooit in de 16e eeuw in de oren van Giambattista Basilewerden ingefluisterden dat ze de Gebroeders Grimm enCharles Perrault bereikten in de 18e en 19e eeuw. Die verzamelden allemaal de volksverhalen die tot dan toe mondeling werden overgeleverd. In de 19e eeuw zijn er vooral nieuwe sprookjes geschreven door Hans Christian Andersen. In het oosten van de wereld zijn de verhalen uit de Arabisch-islamitische cultuur dan weer verzameld als de sprookjes van Duizend-en-één-nacht. Deze stammen uit een periode van de 9e eeuw tot de 19e eeuw. Ook nu nog, met de hele wereld binnen handbereik, komen sprookjes uit alle hoeken van de wereld aangevlogen. Ze hebben vaak al een hele weg afgelegd voor ze ons bereiken. Maar ze blijven jong en oud boeien, of ze nu van sneeuwballen gerold zijn in het koude Siberische Noorden, of groeien aan de bomen in de broeierige jungle van Papoea-Nieuw-Guinea.
Klassieke sprookjes bevatten typische elementen waardoor ze verschillen van mythen, sagen, en legendes. Ze maken het onderscheid tussen goed en kwaad, vaak met behulp van personages met sterke fysieke kenmerken: de sterke reus, de lelijke heks of de bloedmooie prinses. Op het einde van het verhaal zegeviert het goede. Daarnaast komen ook emoties aan bod, zoals angsten van kinderen of volwassenen, in de steek worden gelaten (Hans en Grietje), geen kinderen kunnen krijgen (Mannetje Timpetee) of arm zijn (Vrouw Holle). Door de herhaling en de overlevering van sprookjes kunnen mensen die emoties een plekje geven.
Zowel de beroemde sprookjesvertellers als oma’s en opa’s, ouders, leerkrachten en begeleiders proberen wat zij belangrijk vinden in het verhaal, extra in de verf te zetten. Zo worden wijsheden van generatie op generatie overgeleverd en krijgen sprookjes eigen waarden en normen. Verhalen uit verre landen laten zien waarmee die mensen in hun omgeving geconfronteerd worden, wat zij belangrijk vinden en hoe ze de wereld en zichzelf daar bekijken. Je kunt er een heleboel rolpatronen en religieuze opvattingen uit afleiden. Sprookjes bevatten dus oneindig veel mogelijkheden. Je kunt ze precies vertellen zoals ze zijn opgeschreven, maar je hebt de vrijheid om er allerhande dingen aan te veranderen. Hieronder volgen een paar ideeën om op een creatieve manier sprookjes te ‘vernieuwen’.
 
Stereotiepen
 
Mensen identificeren zich vaak met sprookjesfiguren die hen het meest aanspreken. Door de eeuwen heen hebben bepaalde sprookjesfiguren vaste kenmerken gekregen. Een heks ziet er steevast uit als iemand met ongewassen haar, een wrat op de neus, zwarte kleren en een bezem. Ridders gaan stoer op pad en lieve prinsessen zitten in hun ivoren torentje zoet te wachten op hun komst om zich gewillig door hen te laten bevrijden. Als sprookjesfiguren echte mensen zouden zijn, dan zou het onderscheid tussen goed en kwaad niet zo zwart-wit zijn. Emoties zitten vaak ingewikkelder in elkaar. Prinsen hoeven niet altijd stereotiep te reageren: ze kunnen best, net als wij, twijfels hebben. Willen ze die prinsessen eigenlijk wel wakker kussen? Dat kun je als verteller zelf bepalen. Feeën kunnen in jouw versie van een sprookje ook eens behoefte hebben aan vakantie en ridders kunnen best verlegen of doodsbang zijn als een draak hun pad kruist.
 
Als je een sprookje vertelt, probeer dan af en toe eens af te stappen van de stereotiepen. Kleur sprookjesfiguren in met nieuwe emoties, geef ze een ander uiterlijk of een ander karakter. Dat geeft het verhaal soms een verrassende wending. Werk ook roldoorbrekend waar het kan: meisjes hoeven niet altijd zoet te zijn en jongens niet altijd stoer. Zo worden sprookjesfiguren menselijker en kunnen alle kinderen zich in hen herkennen.
 
Lees verder in KIDDO 2 2010 vanaf pagina 34.
 
Neem een abonnement




Menu

Nieuwsbrief

Blijf op de hoogte van de ontwikkelingen!



[ ADVERTENTIE ]