Vanaf de geboorte ontwikkelen de hersenen zich continu. Leerervaringen op allerlei gebieden stimuleren het brein om volop verbindingen in de hersenen aan te leggen. Die verbindingen zijn nodig om lichaamsfuncties goed te kunnen gebruiken. Denk hierbij aan horen, zien, motorische vaardigheden en taal.
Een stevige basis in die verbindingen is gelegd als een kind zes jaar. Vervolgens is zijn brein in staat om veel informatie uit de omgeving op te pikken en op te slaan. Op het moment dat het nodig is, kan een kind die informatie weer oproepen. Een kind op de lagere school kan heel veel leren en ziet samenhang in de feiten die hij leert. Hij denkt na en gaat steeds beter lezen en schrijven. Ook leert hij klokkijken en kan hij omgaan met geld. Hij wordt steeds zelfstandiger! Juist nu kun je zijn leervermogen stimuleren door het aanbieden van nieuwe informatie. Per kind is er wel verschil in leermogelijkheden. Dat is afhankelijk van de persoonlijke aanleg en de hersenontwikkeling in de eerste jaren.
Groeien? Snoeien!
De ontwikkeling naar zelfstandigheid en het nadenken over de wereld om hem heen zet zich vanaf het zesde jaar geleidelijk door. Rond het tiende jaar begint de ontwikkeling van het abstract en logisch denken en het redeneren. Een kind kan al verder denken dan alleen oorzaak en gevolg. Hij leert steeds beter om emoties te herkennen en leert verbanden te leggen. Tegelijkertijd – voor jongens iets later – gaan ook hormonen een rol spelen. Die zorgen voor stemmingswisselingen. Meisjes ontwikkelen een grote sociale interesse: vriendinnetjes en vriendjes worden erg belangrijk in hun leven, belangrijker dan zaken als leren. Vaak zie je dat meisjes een ‘beste vriendin’ hebben. In ieder geval hebben kinderen van deze leeftijd al duidelijk een voorkeur voor kinderen met wie ze graag omgaan en ontstaan er kliekjes. Jongens krijgen meer behoefte om van alles te ondernemen en te onderzoeken. Zij zijn speels, onrustig en impulsief. Door omgang met anderen – ook in de opvang – groeit een kind in mensenkennis. Hij ziet dat er verschillen zijn in hoe mensen zijn en doen en ziet zichzelf meer in relatie tot anderen.
De ontwikkeling naar zelfstandigheid en het nadenken over de wereld om hem heen zet zich vanaf het zesde jaar geleidelijk door. Rond het tiende jaar begint de ontwikkeling van het abstract en logisch denken en het redeneren. Een kind kan al verder denken dan alleen oorzaak en gevolg. Hij leert steeds beter om emoties te herkennen en leert verbanden te leggen. Tegelijkertijd – voor jongens iets later – gaan ook hormonen een rol spelen. Die zorgen voor stemmingswisselingen. Meisjes ontwikkelen een grote sociale interesse: vriendinnetjes en vriendjes worden erg belangrijk in hun leven, belangrijker dan zaken als leren. Vaak zie je dat meisjes een ‘beste vriendin’ hebben. In ieder geval hebben kinderen van deze leeftijd al duidelijk een voorkeur voor kinderen met wie ze graag omgaan en ontstaan er kliekjes. Jongens krijgen meer behoefte om van alles te ondernemen en te onderzoeken. Zij zijn speels, onrustig en impulsief. Door omgang met anderen – ook in de opvang – groeit een kind in mensenkennis. Hij ziet dat er verschillen zijn in hoe mensen zijn en doen en ziet zichzelf meer in relatie tot anderen.
Lees verder in KIDDO 8 2012 vanaf pagina 16. In het artikel heeft KIDDO de verschillen op een rijtje gezet tussen meisjes en jongens in deze leeftijdscategorie. Daarnaast vind je 10 tips met betrekking tot jouw rol als begeleider.
Neem een abonnement.