Volgens de OESO (2002) is het aandeel van de gezinsopvang voor kinderen onder de drie jaar alleen in Denemarken, Finland en Vlaanderen groter dan dat van de groepsopvang. Samen met Finland is in Vlaanderen het percentage dat de gezinsopvang inneemt het grootst: 56 procent in Vlaanderen tegenover 45 procent in Denemarken en 54 procent in Finland. Het hoge cijfer in Finland is te verklaren doordat Finland zo dun bevolkt is dat alleen gezinsopvang een oplossing biedt. In Denemarken en Finland hebben opvangouders daarenboven een werknemersstatuut en moeten ze een opleiding volgen. Het aandeel van de opvanggezinnen is in Vlaanderen dus uitzonderlijk hoog, in de meeste Europese landen staat de opvang bij onthaalouders slechts in voor 5 tot 8 procent van de kindplaatsen. Experts die in 2003 samen werkten in de zogenaamde Toekomstgroep stelden zich de vraag of Vlaanderen dit hoge percentage van opvang bij onthaalouders kan aanhouden. We zien namelijk dat er sinds 1999 een daling van 19 procent is bij de zelfstandige opvanggezinnen. Bij de opvangouders aangesloten bij Diensten voor Opvanggezinnen is de daling kleiner maar toch veel betekenend: een vermindering met 12 procent. Sinds de invoering van het nieuwe statuut van de opvangouders aangesloten bij diensten en een wervingscampagne die in het voorjaar van 2004 werd opgezet is dit soort opvang aan licht herstel toe. Het Vlaamse verbond tussen moeders vertoont dus barsten. De onthaalmoeders en de grootmoeders zijn minder geneigd om dit grote aandeel op zich te blijven nemen. Om het aantal plaatsen dat zij nu invullen in de komende jaren te vrijwaren, is in ieder geval veel geld nodig. Enerzijds om de opvanggezinnen een veel duurder werknemersstatuut te geven en anderzijds voor het oprichten van nieuwe initiatieven. Dit moet het teruglopende aantal plaatsen bij opvanggezinnen en grootouders compenseren.
Geen personeel
In Nederland daarentegen zorgt de opvang
bij gastouders slechts voor 8 procent van
het aantal kindplaatsen. Gastouderopvang
in Nederland is pas rond 1990 in formele
kaders gegoten. Sindsdien is gastouderopvang
gegroeid, maar in vrijwel dezelfde
periode werd in Nederland overheidsgeld
beschikbaar gesteld om de capaciteit van
kinderopvang als geheel te vergroten.
Daarbij focuste men op uitbreiding van het
aantal kinderdagverblijven en centra voor
buitenschoolse opvang, en is gastouderopvang
onderbelicht gebleven.
Het werkveld van gastouderopvang in
Nederland is vooral opgebouwd uit kleine
bureaus. Er is nauwelijks een landelijke
bundeling van krachten, en dus evenmin
een gezamenlijke aanpak van promotie en
ontwikkeling. Veel bureaus missen de
menskracht om tijd vrij te kunnen maken
voor beleidsontwikkeling of overleg buiten
de eigen organisaties. Al zijn er desondanks
toch goede resultaten geboekt, zoals
het Handboek Gastouderopvang uit 1997.
Gastouderopvang is mede daardoor de
grote onbekende in het aanbod van kinderopvangmogelijkheden.
De structuur van
gastouderopvang is tweeledig. Enerzijds is
er de toenemende druk vanuit de overheid
om professioneel te werken en hoge kwaliteit
te garanderen. Anderzijds werkt gastouderopvang
met vrijwillige gastouders,
die niet in loondienst actief zijn. Dat roept
een principiële vraag op: hoever kun je als
overheid en als kinderopvangorganisatie
gaan met het stellen van eisen aan vrijwilligers?
Bij de keuze destijds om gastouderschap
niet met beroepskrachten op te zetten spelen
twee zaken een rol. De overheid wilde
de gelden voor de overwegend gesubsidieerde
kinderopvang niet verhogen. De
branche zelf berekende dat het in dienst
nemen van gastouders financieel niet rendabel
kon zijn. Vanuit die twee invalshoeken
is gekozen voor een opzet waarbij
gastouders mochten werken zonder
arbeidsovereenkomst. Dat betekent tegelijkertijd
ook dat zij geen aanspraak kunnen
maken op sociale verzekeringen. De enige
tegemoetkoming was dat voor hen een
belastingvrijstelling gold.
Er is dus een gedoogtoestand. Waarbij er op gelet wordt dat gastouderbureaus zich niet stiekem toch als werkgever manifesteren. De gastouderbureaus mogen niets dwingend opleggen, zelfs geen uurprijs voorschrijven. Doen ze dat wel, dan zullen de gastouders alsnog in dienst moeten worden genomen. De consequentie van deze keuze is dat bureaus geen middelen hebben om (overheids-)kwaliteitseisen dwingend op te leggen: gastouders zijn geen personeel. Dat laat als enige sanctie dat een gastouder die zich niet aan de spelregels houdt, uitgeschreven wordt. Maar dan staan de kinderen op straat, en dat wil niemand. Gelukkig zijn gastouders bovenal prima mensen waar uitstekend mee samen te werken valt en die kwaliteit zelf hoog in hun vaandel hebben staan. Gastouderbureaus zelf vallen ook in een afwijkende categorie. Hoewel het doel van de bureaus verlenen van kinderopvang is, worden zij gezien als bemiddelingsbureaus, omdat zij zelf de opvang niet uitvoeren. Want gastouders zijn niet in dienst bij de bureaus. De ijzeren logica die daarbij hoort, is dat gastouderbureaus BTW moeten afdragen. Want zij zijn dus geen - van BTW vrijgestelde - kinderopvangorganisatie. Dat de bureaus na het moment van bemiddelen de rest van hun activiteiten wijden aan begeleiden van de opvang wordt door de Nederlandse overheid niet als argument erkend om vrijstelling van BTW-heffing te verlenen. Dat maakt de positie van de gastouderopvang negatief concurrerend ten opzichte van de dagverblijven en de buitenschoolse opvang.
Kwaliteitsnormen
Zowel in Vlaanderen als in Nederland hanteert
de overheid professionele kwaliteitsnormen,
ook in de gastouderopvang. De
eisen worden in beide landen opgelegd aan
de bureaus of de diensten, die worden
geacht ze op te leggen aan hun gastouders.
De bureaus en de diensten worden vervolgens
afgerekend op het realiseren van die
kwaliteit. In beide landen leeft er ongenoegen
over het feit dat de gastouders en de
onthaalouders weinig terug krijgen voor de
inspanningen die ze leveren om een kwalitatieve
opvang te realiseren. Met andere
woorden: de overheid eist veel, maar geeft
weinig terug.
In Vlaanderen is de laatste jaren één en
ander verbeterd: onthaalouders die aangesloten
zijn bij een dienst hebben sinds
2003 recht op een vergoeding voor ziektekosten,
invaliditeitsuitkering, vergoeding
bij beroepsziekten, een vervangingsinkomen
bij ziekte, de opbouw van een pensioen,
sommige rechten van sociale zekerheid
(ziekenkas) en ook kindergeld. Toch
blijft er nog een verschil met een werknemerstatuut:
onthaalouders krijgen geen
eindejaarspremie of vakantiegeld, zij hebben
geen arbeidscontract en dus geen ontslagvergoeding
en de onthaalouder kan
zelf zijn vakantiedagen bepalen. Dit nieuwe
statuut is bij een deel van de onthaalouders
positief ontvangen, maar anderen willen
meer en eisen dat de opvanggezinnen
zo vlug mogelijk een volwaardig werknemersstatuut
krijgen. Voor de dienstverantwoordelijken
heeft het invoeren van het
nieuwe statuut voor veel extra werk
gezorgd, wat tot gevolg heeft dat ze minder
tijd over hebben voor hun belangrijke begeleidingsopdracht.
De nieuwe Wet Kinderopvang in Nederland heeft gastouderopvang uitdrukkelijk als erkende kinderopvang bestempeld. Wie als ouder een vergoeding wil krijgen voor de gezinsopvang moet via een gastouderbureau een koppeling zoeken. Diezelfde wet maakt formele opvang aantrekkelijk voor meer mensen, omdat het in veel gevallen goedkoper is dan men denkt. Daarbij maakt de overstap naar een all-in uurtarief, die veel bureaus naar aanleiding van de nieuwe wet hebben gemaakt, prijsvergelijking met andere opvangvormen transparanter. Bovendien worden combinaties van opvang (bijvoorbeeld een dag op het dagverblijf, en twee dagen bij een gastouder, een wens die steeds meer ouders uiten), makkelijker realiseerbaar. En als je als ouder huiselijke opvang kunt krijgen waar een erkend gastouderbureau een kwaliteitsstempel opzet, dan ligt de keus voor die opvangvorm meer dan voor de hand. Men verwacht daarom een herstel en mogelijke groei vanaf het tweede kwartaal van 2005 voor de gastouderopvang. Jammer is dat de overgang naar de nieuwe wet veel kleine bureaus financieel onder druk zet. Een saneringsgolf lijkt niet uitgesloten. Indien deze bureaus opgaan in grotere organisaties, zou een betere bundeling van krachten mogelijk worden. Waar zeker kansen liggen is bij nieuwe projecten zoals Franch & Free, waarbij gastouders als zelfstandig ondernemer van start gaan in een franchise samenwerking met een gastouderbureau. Voor hen biedt dat een duidelijkere status en de mogelijkheid om loon naar werken te krijgen, voor gastouderbureaus schept dit kansen om op basis van zakelijke afspraken aan kwaliteits- en andere eisen te voldoen. In Vlaanderen is de opvang via Diensten voor onthaalouders zo sterk uitgebouwd en zo goed georganiseerd dat zelfs bij een waarschijnlijke terugval van het aantal kindplaatsen, dit soort opvang een sleutelrol zal blijven spelen in het opvanglandschap in Vlaanderen. Maar de sector zal naar manieren moeten zoeken om creatief in te spelen op de evoluties die we in Vlaanderen en heel Europa in de opvang in familieverband vaststellen. Belangrijk daarbij is dat het beroep van opvangouder aantrekkelijker gemaakt wordt voor jonge vrouwen. Dit kan niet alleen door het statuut te verbeteren maar ook door het beroep meer doorgroeiperspectieven te bieden.
1 Kremer, M., (2000)Als moeders werken, Zorgarrangementen in de Nederlandse en Vlaamse verzorgingstaat. In Brinkgreve& P. van Lieshout, Geregelde gevoelens. Maarsen. De Tijdstroom.