Tekst: Martine Borgdorff
Voor- en vroegschoolse educatie op het kinderdagverblijf? De Groningse hoogleraar spraak- en taalstoornissen Sieneke Goorhuis-Brouwer moet er weinig van hebben. ‘Ik zou liever zien dat er flink wordt geïnvesteerd in het aanleren van een kindvolgende werkwijze aan pedagogisch medewerkers. Dan kunnen al die mooie taalmethodes hup, zo de kast in. Prima om ze af en toe eens te gebruiken ter inspiratie, maar niet als instrument of meetlat om te beoordelen of een kind al genoeg woordjes kent. Dat heeft geen enkele zin.’
Dwarsligger
Sieneke Goorhuis-Brouwer is inmiddels wel gewend aan het predikaat ‘dwarsligger’. Toegegeven, ze gaat lijnrecht in tegen de huidige trend om kinderen zo vroeg mogelijk allerlei schoolse vaardigheden aan te leren. En inderdaad, dat is op sommige momenten een strijd tegen windmolens. Zeker als alleen al vanuit de Nederlandse overheid miljoenen euro’s gaan naar programma’s die taalachterstanden bij peuters en kleuters moeten tegengaan. Overigens zonder dat wetenschappelijk is aangetoond of zulke voorschoolse programma’s zin hebben. Maar een strijd om moedeloos van te worden? Oh nee, ab-so-luut niet, zegt Sieneke Goorhuis strijdbaar. Sinds ze vijf jaar geleden samen met pedagoog Bas Levering een congres organiseerde, ‘Mogen peuters nog peuteren en kleuters nog kleuteren?’, is er een tegenbeweging op gang gekomen die niet meer te stoppen is. Dat is hoopgevend, vindt de hoogleraar.
Het congres wilde een lans breken voor de spontane ontwikkeling van peuters en kleuters, die steeds meer onder druk staat. Dat trok veel bezoekers én pers. Sieneke Goorhuis: ‘Het congres was eigenlijk opgezet vanuit medisch oogpunt, omdat we veel gezonde kinderen in de kliniek kregen. Vanuit de kinderneurologie, de kinderpsychiatrie en de communicatieve stoornissen, dus problemen met horen en/of spreken, werd de vraag gesteld of kleuters nog wel de tijd krijgen om zich met spel in hun eigen tempo te ontwikkelen. Opvallend genoeg bleken daar veel mensen uit het onderwijs op af te komen. In kranten werd vervolgens geschreven dat de kleuterschool terug moet. Dat is een belangrijke impuls geweest voor de discussie over de peuter- en kleutertijd. Uiteindelijk hebben we twee congressen gehouden en een boek geschreven en de discussie heeft wel iets teweeg gebracht: inmiddels is er op de lerarenopleidingen weer ruimte en aandacht voor de specifieke kennis van het jonge kind.’
Boerenkool met worst
Sieneke Goorhuis legt graag uit waarom jonge kinderen anders zijn dan kinderen in de basisschoolleeftijd. ‘Als we het over voeding en veiligheid hebben, weten we precies hoe dat allemaal moet. We geven een jonge baby echt geen boerenkool met worst, omdat we heel goed weten dat het dan darmstoornissen krijgt. De opvolgmelk en de potjes babyvoeding worden zorgvuldig uitgekozen. Net als met eten, waarbij we de baby’s en peuters in staat stellen een stevig darmstelsel op te bouwen, moeten kinderen ook in staat gesteld worden tot het ontwikkelen van een stevige leerbasis. Academische vaardigheden, zoals lezen, rekenen, schrijven, kunnen alleen vanuit die leerbasis groeien. De leerbasis wordt gevormd door motorische ontwikkeling, taalontwikkeling en denkontwikkeling en door het zelfvertrouwen dat een kind in zichzelf kan ontwikkelen. Daar moeten de eerste zes levensjaren voor worden gebruikt. Het kinderspel en daarnaast voorlezen zijn de belangrijkste bronnen voor die leerbasis.’
Sieneke Goorhuis ziet met lede ogen aan hoe het leggen van de leerbasis kunstmatig wordt versneld door allerlei programma’s die de taalontwikkeling moeten verbeteren. Kinderen worden er niet beter van en de trend van zo snel mogelijk ‘eruit halen wat erin zit’ heeft een zorgwekkende keerzijde. ‘Ik heb als behandelaar de laatste tien jaar een explosieve toename gezien van het aantal vermeende probleemkinderen. Maar alleen al hier in de kliniek in het Universitair Medisch Centrum Groningen is met zeker een derde van de kinderen niks mis. Toch vallen ze uit. Dat komt doordat in het onderwijs een meetlat wordt gehanteerd, die zo verengd is dat ieder kind dat erbuiten valt óf hoogbegaafd is óf een ontwikkelingsstoornis heeft. De brede variatie die er in de vroegkinderlijke ontwikkeling is, wordt ontkend.’
Het beeld dat het overambitieuze ouders zijn die hun kostbare prinsjes en prinsesjes te snel in de vaart der volkeren willen opstuwen, herkent Sieneke Goorhuis niet. Wel ziet ze veel ouders die weinig kunnen inbrengen tegen de leer- en toetscultuur van dit moment. ‘De meeste ouders zijn heel betrokken en ook wel kritisch, maar ze zijn niet allemaal bij machte om op deze ontwikkelingen in te grijpen. Ik zie vaak juist een bepaalde handelingsverlegenheid bij ouders.’